De kathedraal van Sevilla werd gebouwd door de verbouwing van een moskee die oorspronkelijk op deze plek was gebouwd. De Almohadische kalief Abu Yaqub Yusuf gaf in 1172 opdracht tot de bouw van de Almohadische moskee, waarna er verschillende toevoegingen en uitbreidingen plaatsvonden. Met de verovering van Sevilla door Ferdinand III werd de moskee in 1248 omgebouwd tot een katholieke kerk.
Later, in 1401, werd de gotische uitbreiding van de kathedraal van Sevilla in gang gezet, met het idee van "Hagamos una Iglesia tan hermosa y tan grandiosa que los que la vieren labrada nos tengan por locos", wat losjes vertaald kan worden als "Laten we een kerk bouwen die zo mooi en zo groots is dat degenen die hem af zien ons voor gek zullen verklaren". Belangrijke architecten die betrokken waren bij deze constructies waren Enrique de Egas (beginfase), Juan Gil de Hontañón (1517-1526) en Juan de Castillo (voltooide de hoofdgevel in 1564). Verschillende architecten en ontwerpers hebben in de loop der eeuwen ook bijgedragen door kapellen, decoraties en andere elementen toe te voegen.